sorteer op

filteren op

1823

Intro

The French word for drawing is ‘dessin’. It shares its pronunciation with the word ‘dessein,’ meaning intention, purpose, or design. When the Stadsteekenschool (city drawing school) was founded, the management was aware of this distinction, which influences both the ‘practical’ and the ‘fine’ arts.
Tekenen is zowel ‘dessin’ (Fr: representatie op plat vlak) als ‘dessein’ (Fr: doel, ontwerp). Wanneer de Stadsteekenschool wordt opgericht, is de leiding zich bewust van dit onderscheid, dat van invloed is op zowel de ‘nuttige’ als de ‘schoone’ kunsten.
In 1823 werd in Maastricht de Stadsteekenschool opgericht. Dit als vervolg op het decreet uit 1817 van Koning Willem I inzake het kunstonderwijs in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

img2

Het decreet uit 1817

In de loop van de 19e eeuw lijkt de nadruk te liggen op de nuttige kunsten, in dienst van ambacht en nijverheid. De ambities van achtereenvolgende directeuren, om ruimte te bieden aan de ‘schoone kunsten’ botsen geregeld met de stedelijke overheid en lokale ondernemers, die op alle vlakken controle willen behouden, niet in de laatste plaats bij het financieel en administratief beheer. Feitelijk gaat het om kortlopende cursussen, waaraan vele jongeren, en soms ook kinderen, deelnemen.

Vanaf de eeuwwende, rond 1900, bij de oprichting van het Stadsteekeninstituut, krijgen de schone kunsten meer aandacht, dat wil zeggen voor enkele getalenteerde studenten. De basis is dan nog sterk ambachtelijk, waarvan bijvoorbeeld de aardewerkindustrie (plateelschilders) en vooral de kerkenbouwers (sinds Cuypers, Roermond) profiteren. Enkele talenten ontwikkelen zich tot monumentale schilders (wand- en vlakglasschilderkunst), vooral door vervolgstudie in Amsterdam of Antwerpen, die in hun vrije tijd ruimte hebben voor de vrije kunstbeoefening. Met de oprichting van de Middelbare Kunstnijverheidsschool (MKS) in 1926 ontstaat er een hechte samenwerking tussen leraren en studenten. Het onderwijsprogramma in de decoratieve, monumentale én toegepaste kunsten, sluit aan bij het gemeenschapsdenken in die periode, dat zowel in christelijke als in socialistische kringen populair was. Niet geheel toevallig valt deze ontwikkeling samen met de emancipatie van het rooms-katholieke volksdeel in Nederland en dan vooral die van Limburg, dankzij de opkomst van de mijnindustrie en de verbeterde aansluiting bij de rest van het land.

Vanaf eind jaren dertig, maar vooral vanaf de jaren 60 verschuift geleidelijk de aandacht van ambacht naar vormgeving. Beeldende kunst wordt op ‘schoolse’ wijze onderwezen. Voor de vrije kunstbeoefening zijn studenten eerder aangewezen op vervolgopleidingen: sinds de 19de eeuw de Rijksacademie Amsterdam en, sinds 1948, de Jan van Eyckacademie in Maastricht. Mede op aandringen van laatstgenoemde academie, wordt de Middelbare Kunstnijverheidsschool in 1959 omgedoopt in Stadsacademie voor Toegepaste Kunsten.

Tijdsbeeld toenmalig Academieleven:

Maastricht Institute of Arts