sorteer op

filteren op

Academie van Bouwkunst Maastricht

De opleiding tot architect is vanaf het begin een zaak geweest van architecten, die eind 19e eeuw bij de stadsuitbreidingen behoefte hadden aan geschoolde assistenten. Scholing vond doorgaans plaats in de avonduren, omdat de studenten overdag in dienst waren van architectenbureaus. Er waren altijd al lokale architecten, zoals de Maastrichtse stadsbouwmeester Mathias Soiron rond 1800. In Zuid-Limburg waren zeker vanaf eind 19e eeuw diverse architecten werkzaam. Nieuwe opvattingen, zoals neergelegd in de Woningwet uit 1901, nodig bij de uitdijing van de stedelijke bevolking rond de industrieën, structureerden het werk van architecten. Tijdens het Interbellum (1919-1940) werd deze markt – met name die in de economisch belangrijk geworden Mijnstreek - beheerst door vier architecten: Jan Stuyt, Frits Peutz, Alphons Boosten en Jos Wielders. Na de oorlog stond een nieuwe generatie architecten op, onder wie Theo Boosten (zoon van Alphons), Jean Huysmans, Frans Dingemans (die intensief samenwerkte met stadsplanoloog J. van de Venne) en de in de Mijnstreek actieve, meer experimentele architect Laurens Bisscheroux.

Van VBO naar HBO

Een belangrijke impuls voor de oprichting van een eigen Limburgse opleiding was de enorme woningnood na de Tweede Wereldoorlog. Najaar 1945 opende in Sittard, in de Technische School aan de Rijksweg, de eerste Limburgse Voorbereidende Beroepsopleiding tot architect. Twee jaar later verhuisde deze naar Brusselsestraat 77 te Maastricht, als onderdeel van de Middelbare Kunstnijverheidsschool, later Stadsacademie genoemd. Tot de initiatoren en eerste bestuursleden behoorden directeur J. Sandhövel en de priester-kunstenaar Jean Adams, die in die jaren ook lesgaf aan het Klein-Seminarie op Rolduc. De opleiding baseerde zich op de richtlijnen van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). In dit geval bleef het beperkt tot eenvoudige gebouwen, zoals woningen, woonwerkruimtes, kleine scholen en bedrijven, enz. Voor verdere studie was men aangewezen op de bouwkunde-opleiding in Amsterdam. Deze relatie – tussen Maastricht en de hoofdstad – zou in dit domein ook later de nodige discussies opleveren. De reisafstand speelde hierbij een centrale rol. In 1965 werd de Limburgse Academie van Bouwkunst een HBO-opleiding, geleid door J.J. Stassen. Deze ontwikkelde een internationale oriëntatie en inhoudelijke verdieping. De geesteswetenschappen stonden onder leiding van de latere bisschop Jo Gijsen, de stedenbouw en sociologie onder J. van de Venne en beeldende kunst onder beeldhouwer Frans Gast.

Vernieuwing

Onder invloed van de Parijse studentenopstand in mei 1968 en maatschappelijke discussies in eigen land, organiseerde Stassen in 1970 een studieweekend in Oteppe bij Huy. Vanaf dan verschoof het accent op sociologie en onderzoek naar met name het peilen van de behoeften van de gebruikers en op maatschappelijke relevantie middels studieprojecten.

Na een proefperiode verhuisde de opleiding in 1971 naar een eigen behuizing, in het pand Marres aan de Capucijnenstraat in Maastricht. Het werd door het Bureau Satijn voor die functie verbouwd. Vanaf dit moment ontwikkelt de Maastrichtse opleiding een specialisatie ontwikkelt naar hergebruik van oude monumenten. (Maastricht had al met de heropbouw van het oude Stokstraatkwartier als eerste Nederlandse stad ervaring hiermee.) Stassen wordt later opgevolgd door Piet Mertens, die vooral naam maakte als restauratie-architect in Zuid-Limburg (onder andere: Rolduc en Château Sint-Gerlach).

Bedreiging

Rond 1990 ontstond er beroering naar aanleiding van een rapport uit 1990 van een landelijke commissie onder leiding van toenmalig Rijksbouwmeester K. Rijnboutt, waarin werd gepleit voor concentratie van de architectuuropleidingen in Amsterdam, Rotterdam en Tilburg. Dit advies, dat haaks stond op de bevindingen in het rapport van de commissie Herweijer uit 1987, zou uiteindelijk sneven. Het ontmoette een breed protest, niet alleen vanuit Maastricht en de Provincie Limburg, maar evenzeer van vakmensen en instanties in naburige buitenlanden, met name Duitsland, waarmee de Academie banden onderhield. Het besef, dat Maastricht en Zuid-Limburg – toentertijd in beleidsprogramma’s geafficheerd als Balkon van Europa – zich sterk hadden ontwikkeld (hetgeen in 1991-1992 werd bevestigd met het Verdrag van Maastricht), was kennelijk nog niet helemaal doorgedrongen tot de Randstad. Limburgse Tweede Kamerleden, maar vooral Minister van Onderwijs en Wetenschappen Jo Ritzen, hebben op politiek niveau het tij ten gunste van Maastricht kunnen keren.

Alles verandert. Maastricht blijft.

Niettemin verloor de Bouwacademie in 1987 tijdelijk haar zelfstandigheid, maar kon als onderdeel van de Rijkshogeschool Maastricht dan wel als nevenvestiging van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, worden behouden. Onder het motto Alles verandert. Maastricht blijft, veranderde de Academie van Bouwkunst Maastricht van een zesjarige, een vierjarige opleiding. Vanaf 1994 werd J. Wevers directeur. Wevers muntte het begrip inbreiding bij de herwaardering en gedeeltelijke vervanging van vervallen delen van de binnenstad in de jaren 70-80; bijzondere voorbeelden zijn het woningencomplex op het terrein van de Maastrichtse Broodfabriek, het EIPA-gebouw op de locatie van het kraakpand het Huis met de strik aan de Hondstraat – van Bouwacademie-alumnus Harry Gulikers -, het Voscour van Charles Vandenhove in de noordelijke binnenstad, maar ook het Herdenkingsplein op het terrein van een gesloopte fabriek). Eveneens in 1994 verhuisde de academie naar de Tongersestraat, hoek Kakeberg, op de locatie van een voormalige drukkerij. Ze bevond zich dan tussen Peutz’ gebouw van de Jan van Eyckacademie en het gebouwencomplex van de Universiteit Maastricht, die sinds haar oprichting de herbestemming oude monumenten in hoge mate heeft toegepast. Belangrijk is dat de banden met opleidingen en vakgenoten in de Euregio, vooral Aken en Hasselt, en daarbuiten verder werden aangehaald. De recente geschiedenis van de Bouwacademie verdient nader onderzoek.

Maastricht Institute of Arts