In de jaren 90 was men in onze contreien optimistisch gestemd. De Val van de Muur in 1989 en de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991, gevolgd door verdergaande Europese eenwording onder Amerikaanse bescherming, bepaalden de sfeer. In 1993 trad ook het in 1985 getekende Schengenverdrag in werking, waarmee er een interne Europese markt ontstond met vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen.
Maastricht stond vooral in het teken van het naar deze stad vernoemde Europese Verdrag uit februari 1992: de stichtingsacte van de Europese Unie en de geboorte van de gemeenschappelijke munteenheid, de euro. Hiermee ontstond wereldwijde aandacht voor de stad.
In de voorgaande decennia werd al hierop voorgesorteerd met enerzijds de oprichting in 1975 van de Universiteit Maastricht en een eerste Eurotop in 1982, gevolgd door de oprichting van een allereerste Europese Instituut (EIPA), waarna er andere volgden.
Maastricht werd door de toevloed van academici, en met het handelsmerk ‘meest Europese stad van Nederland’, voorbereid op verhoging van haar status. De universiteit vestigde zich achter de fraaie façades van de vele historische monumenten die de stad telt, aan de oostzijde verrezen nieuwe wijken en onder meer een nieuw academisch ziekenhuis. Behalve de grondprijzen stegen daarmee ook de toeristische en culinaire ambities in een omgeving, waar de machtige middenstand zijn panden te gelde kon maken aan winkelketens en de horeca steeds prominenter aanwezig werd.
Sinds 1992 werd in Maastricht definitief afscheid genomen van de maakindustrie, die deze grensstad sinds begin 19e eeuw had beheerst. Voor industrieën als de aardewerk- en glasfabrieken, de papierfabriek, kwam een culturele samenleving in de plaats, met een hernieuwd kunstmuseum en nieuwe, hoogopgeleide publieksgroepen, waaronder academici, internationale studenten en expats.
Zo trok de Academie Beeldende Kunst studenten aan uit het westen van Duitsland, waarmee ook het gebruik van Engels als tweede voertaal van belang werd. De verandering van de maatschappij naar een op liberale leest geschoeide “culturele samenleving” bood ook ruimte voor meer openheid, niet alleen tussen grenzen tussen deelgebieden, maar ook tussen de seksen en tegenover identiteiten, die al langer bestonden maar inmiddels openlijker werden geaccepteerd.
Er bleven ook studenten verbonden met de lokale alternatieve scene, een verschijnsel dat al begon in de jaren 60 met kunstenaarsgroepering Artishock en in de jaren 70 met initiatieven als De Goede Kinderen en daarna ‘t Bassin, die alle pleitten voor expositiemogelijkheden in de stad.