Onder zijn collega’s bevonden zich de beeldhouwer Frans van de Laar en architect Willem Sprenger. Sprenger bouwde meerdere villa’s in het nieuwe Villapark Sint-Pieter, op de terreinen van de vanaf 1867 ontmantelde vestingwerken. Ooit begonnen in de werkplaatsen van Pierre Cuypers en bij de restauratie van middeleeuwse torens in Maastricht, had hij samengewerkt met Victor de Stuers. Er was in die dagen weinig of geen cultureel leven in Maastricht. Behalve schilderkunst doceerde Robert Graafland ook muziek en literatuur, waaraan onder de doorgaans laagopgeleide studenten behoefte bestond. Hij werd hiertoe geïnspireerd door De Stuers’ idee van kunst en cultuur als middel tot volksverheffing. Graaflands leerlingen de gebroeders Mathias en Pierre Kemp raakten hierdoor met de "Kleengedichten" van Guido Gezelle bekend, hetgeen een grote invloed op hun literaire ontwikkeling zou hebben.
In 1901 richtte Graafland, met toestemming van het bestuur van het Stadsteekeninstituut, de Zondagsschool voor Decoratieve Kunsten op, ook wel Zondagsschilderschool genoemd. Hiermee had Graafland in november 1899 een begin gemaakt, maar het duurde tot de vergadering van het Stadsteekeninstituut op 26 november 1901 voordat dit werkelijkheid werd. Deze schildercursus - de Zondagsschool voor Decoratieve Kunsten (Zondagsschilderschool) - werd ‘s zondags gehouden voor de in de ogen van Graafland meest talentvolle leerlingen. Onder hen bevonden zich behalve de broers Kemp, Edmond Bellefroid, Jean Grégoire, Jos Narinx, Charles Hollman, Han Jelinger, Henri Jonas en Joep Nicolas. In de winter schilderden Graafland en zijn leerlingen ook in de Awwestiene, in de zomer schilderden ze in de natuur ‘en plein air’. Vanaf 1911 schilderden ze in de Italiaanse tuin van de woning van Graafland op Sint-Pieter nabij Maastricht. Deze groep stond ook bekend als "De klas Graafland".
In 1910 richt Graafland samen met collega’s en leerlingen de Limburgsche Kunstkring op, waarin het gaat om onderlinge samenwerking en emancipatie ten opzichte van de Kerk en (vooral mijn-) industrie, die de Limburgse samenleving hoe langer hoe meer in hun greep houden. Buiten de provincie worden deze kunstenaars gegroepeerd onder de naam Limburgse (of Maastrichtse) School, met als belangrijkste figuren Henri Jonas, Charles Eyck en Joep Nicolas, die allen in Amsterdam hun studie voltooien (bij resp. Antoon Derkinderen en Richard Roland Holst). Overigens studeert (de door doofstomheid geïsoleerde) Eyck niet aan het Stadsteekeninstituut, maar krijgt als plateelschilder bij de Maastrichtse aardewerkfabriek Société Céramique particuliere lessen, alvorens naar de Rijksacademie te gaan. De katholieke emancipatie in Nederland krijgt onder hen artistieke gestalte.