Als kind liep ik graag over het strand langs de duinen. Er lag altijd een lint van aangespoelde dingen tegen de duinen, daar waar met vloed de branding was. Ik verzamelde dingen. Schelpen, stukjes hout, flessendoppen, ondefinieerbare onderdelen, en al het andere wat ik wilde oppakken. Ik noemde mezelf de dingenzoeker. Ik verzamelde het allemaal en toonde trots de buit aan mijn ouders aan het einde van de dag. Alles wat ik interessant vond raapte ik op. Alles wat me prikkelde. Een bepaalde nieuwsgierigheid. Een bepaalde dromerigheid. Ik verloor het besef van tijd. Soms liep ik daar uren.
In september 2019 begon ik met het maken van een koepel van leem. Eerder had ik al zoiets gedaan, op een kleivlakte bij mij in de buurt bouwde ik kleine bouwwerken van leem direct uit de grond. Ik kreeg daar een enorm dromerig gevoel van. Dat zocht ik weer. Dus besloot ik een koepel te bouwen. Dit keer groot. Het was de leem die me iets gaf. De klei. Een bepaalde dromerigheid. Het spelen. Ik voelde een drang om te manifesteren. Een plek te maken om in te zijn. Om je in terug te kunnen trekken. Om in te kunnen dromen. “Boundaries of time and boundaries of space.”. Zo noemt John Cleese het. Hij vertelt over het belang van het maken van een plek voor jezelf. Het vinden van rust, om zo ruimte te bieden voor je creativiteit. Ik wilde zo’n plek maken. Een plek die ruimte geeft door afscherming van de buitenwereld te creëren. Een koepel. Een hut. Een plek van aarde. De zwaarheid van de leem die me naar beneden trekt. Het doet me dromen.
Ik voel het spelen en het bouwen op deze manier samenkomen; ogenschijnlijk twee tegenovergestelde krachten. “The creative person is one who in his intellectual endeavors reconciles the opposites of expert knowledge and the childlike wonder of naive and fresh perception.” zoals MacKinnon het omschrijft. Misschien hoeft bouwen niet hard te zijn. En kan het zacht zijn zoals de klei die ik gebruik. Misschien hoeft een plan niet hard te zijn. En kan het zacht zijn zoals de veelvuldigheid van de dingen die ik vind op het strand.
Ze lopen rond over een dromerige vlakte van zware aarde. Het zijn lichte witte wezens. Misschien zijn ze voortgekomen uit de koepel. Of waren ze er altijd al. Maar kunnen we ze nu pas zien omdat de koepel er ruimte voor heeft gegeven. De wezens dwalen, maar zijn niet eenzaam. Ze zijn verbonden met de aarde en de wolken. Ze kunnen zo weer verdwijnen, maar zijn nooit werkelijk weg. Net als het gevoel van spelen.
In mijn werk probeer ik altijd dromerigheid op te zoeken.
Uiteindelijk gaat mijn werk over speelsheid, en alle krachten die dat mogelijk maken, zoals creativiteit, drift en dromerigheid. Ik wil een openheid en ontvankelijkheid creëren die gelijk is aan de speelsheid van een kind. En een kind kan ook driftig zijn; dingen willen bouwen en manifesteren zoals Le Roy die zijn hele leven aan de Ecokathedraal in Mildam werkte. Misschien kan ik spelen en werken tegelijkertijd. Misschien ontstaat er zo iets nieuws en kan ik opnieuw lopen langs het strand om dingen te ontdekken.